Gravensteen in water
© Marthe Hoet

His­to­riek en ver­ha­len

Het Gravensteen dankt haar bestaan aan de graven van Vlaanderen. Om zich te beschermen tegen aanvallen van buitenaf, bouwt graaf Boudewijn II in de negende eeuw op alle strategische plaatsen in zijn rijk versterkingen. Zijn zoon, Arnulf I, zet zijn werk verder en bouwt een vesting in Gent op de plek waar nu het Gravensteen staat.

Verbouwingen

In de elfde eeuw wordt het houten bouwwerk vervangen door een luxueuze residentie in kostbare Doornikse kalksteen. De omliggende houten bijgebouwen zijn stapelhuizen waar de opbrengsten van het (grafelijk) domein uit de omliggende streek worden gecentraliseerd en bewerkt door gespecialiseerde ambachtslieden. In de daaropvolgende eeuw wordt het kasteel een mottekasteel. Rond het gebouw komt er een ophoging van ongeveer 3m. Wat vroeger de eerste verdieping was, wordt dus het gelijkvloers. Er komt ook een stenen omwalling. Een poortgebouw scheidt het opperhof voortaan van het voorhof dat we nu kennen als het Sint-Veerleplein.

De familie van de Elzas 

In de twaalfde eeuw verwerft Diederik van de Elzas de grafelijke troon.  Tijdens zijn regering, en later die van zijn zoon Filips,  worden de Vlaamse steden, en vooral Gent en Brugge, belangrijke pionnen op de politieke landkaart van het graafschap Vlaanderen. 
Dankzij zijn wolverwerkende nijverheid, groeit Gent in die periode uit tot een welvarende stad. De rijke handelaars wonen er voortaan in luxueuze stenen huizen van Doornikse kalksteen. Het is hun manier om te etaleren hoe belangrijk ze zijn. Als antwoord op deze ‘Stenen’ geeft Filips van de Elzas bij zijn thuiskomst van zijn eerste kruistocht, onmiddellijk de opdracht om de grafelijke burcht te verbouwen tot een imposant stenen kasteel om - volgens een eigentijdse kroniek – ‘de hoogmoed van de Gentenaren in de tomen.’ 

Crac des Chevaliers? 

Filips laat de motte dus verhogen en verbreden. Het centrale gebouw wordt een enorme donjon van wel dertig meter hoog, die ook binnenin wordt aangepakt. Rond het opperhof komt een muur met 24 erkertorentjes en een vooruitspringend poortgebouw, waar nu nog het volgende opschrift te lezen is:  ‘In het jaar van de menswording 1180 deed Filips, graaf van Vlaanderen en van Vermandois, zoon van graaf Diederik en van Sibylla, dit kasteel bouwen’. Om een veelkleurige architectuur met een rijkere uitstraling te bekomen, worden verschillende steensoorten gebruikt. De versiering blijft voor de rest beperkt. De opbouw van de burcht doet denken aan het befaamde Crac des Chevaliers, de beroemde burcht in Noord-Syrië die onlosmakelijk verbonden is met de kruistochten. Misschien deed Filips daar wel inspiratie op.

De plek waar recht wordt gesproken

Het Gravensteen is nooit een voltijdse residentie. Enkel wanneer de grafelijke hofhouding in Gent is, verblijft ze er. De stad is sowieso niet echt de lievelingsverblijfplaats van de graaf. Daarvoor zijn de Gentenaars te opstandig. De burcht is dus eigenlijk vooral het bestuurlijk centrum van het graafschap. De grafelijke administratie is er gevestigd en men spreekt er recht. 
Vanaf de veertiende eeuw wordt het Gravensteen het epicentrum van het recht in Vlaanderen. De Raad van Vlaanderen dat o.m. bevoegd is voor zware feiten en majesteitsschennis en dienst doet als hof van beroep vestigt er zich. In de zeventiende eeuw zijn er vier verschillende rechtbanken actief in het kasteel. 

Het theater van de gruwel

Naast gerechtshof, wordt het Gravensteen ook gevangenis. De halfondergrondse cellen die er zijn in ondergebracht, zijn vochtig en tochtig en vooral ’s winters erg koud. Vooral de ondergrondse kerkers worden gevreesd. En natuurlijk ook de folteringen. Hoewel de rechtsprocedure van tortuur in de vroege Middeleeuwen een stille dood is gestorven, voert men die ten tijde van de Raad van Vlaanderen opnieuw in. Vanaf de vijftiende eeuw wordt foltering of ‘scherpe examinatie’, zoals geselen en het uitrekken van ledematen, opnieuw gemeengoed.

Textielfabriek

Wanneer het gerechtshof in de achttiende eeuw verhuist, komt het gebouw onder de veilinghamer terecht. De opbrengst moet respectievelijk de Oostenrijkse en de Franse staatskas spijzen. 
Architect Jean-Denis Brismaille koopt het eerste lot. Naast de toegangspoort van het Gravensteen komt een directeurswoning waar hij zelf intrekt. De burcht vormt hij om tot een industrieel complex waar zich katoenspinnerijen en een metaalconstructieatelier vestigen. Op het vrij liggend terrein van de burcht bouwt hij een beluik waar een vijftigtal arbeidersgezinnen onderdak vinden. Het tweede lot wordt eigendom van Ferdinand Jan Heyndrickx, industrieel en schoonbroer van Lieven Bauwens. Ook hij start met een katoenspinnerij.
In die periode verschilt het kasteel qua uitzicht weinig van andere typische Gentse arbeiderswijken. Enkel de oude toegangspoort herinnert aan het middeleeuwse verleden. Het Gravensteen staat voortaan bekend als de Cité Hulin, naar de schoonzoon van Jean-Denis Brismaille die dan eigenaar is van de meeste huizen in het Gravensteen.

Restauratie

Op het einde van de negentiende eeuw verhuizen de bedrijven naar de rand van de stad. Men wil het vervallen gebouw slopen en verkopen als bouwgrond. Gelukkig is er geen interesse voor het project en begint het Gentse stadsbestuur samen met de Belgische staat de site in verschillende fases terug te kopen uit particulier bezit. Bij de daaropvolgende restauratie, kiest architect Jozef De Waele voor een romantische interpretatie van het kasteel van Filips van de Elzas. Vanaf 1907 is het Gravensteen publiek toegankelijk. De Wereldtentoonstelling in 1913 betekent voor het Gravensteen het begin van haar reputatie als grootste toeristische trekpleister van Gent.